Strengere regels voor veehouderijen
Op 1 augustus 2015 is de regelgeving voor veehouderijen gewijzigd. Op die datum is het Besluit emissiearme huisvesting in werking getreden. De maximale emissiewaarden voor veehouderijen zijn hiermee aangescherpt. Het Besluit vervangt het besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij, waarin ook maximale emissiewaarden voor veehouderijen waren gesteld. Waar het oude besluit slechts zag op de emissie van ammoniak (zoals de naam al doet vermoeden), regelt het nieuwe besluit ook de emissie van zwevende deeltjes (fijn stof) in bepaalde gevallen.
Het nieuwe besluit is bovendien op minder soorten bedrijven van toepassing dan het oude. De reikwijdte is gewijzigd. Het oude besluit was van toepassing op elke inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren. Het nieuwe besluit beperkt zich tot inrichtingen met huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren die behoren tot een diercategorie die is vermeld in bijlage 1 of bijlage 2 van het besluit, en die worden gehouden voor de productie van vlees, melk of eieren. Wel moet de zinsnede "landbouwhuisdieren voor de productie van vlees, eieren of melk" ruim worden geïnterpreteerd. De bedoeling hiervan is dat het nieuwe besluit slechts van toepassing is op bedrijven die in het maatschappelijk verkeer als veehouderijen worden gezien.
Reden voor het nieuwe besluit
Het vervangen van het oude besluit door het nieuwe is ingegeven door een aantal redenen. Ten eerste de overbelasting van de voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden. Deze overbelasting staat vaak in de weg aan het uitbreiden van veehouderijen. Als oplossing hiervoor is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS beoogt de economische ontwikkeling samen te laten gaan met het verwezenlijken van de instandhoudingsdoelstellingen die te gelden hebben voor Natura 2000-gebieden. In het kader van het PAS zijn maatregelen aangekondigd die (in samenhang bezien) moeten leiden tot een vermindering van stikstofemissie vanuit de landbouw. Dit nieuwe besluit maakt hiervan onderdeel uit.
Ten tweede zijn de voortschrijdende ontwikkelingen op het gebied van het reduceren van emissies in stalsystemen aanleiding geweest om de regels hierop aan te passen. Op grond van zowel de Wet milieubeheer als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moeten de maximale toegestane emissiewaarden geactualiseerd worden als de technische mogelijkheden hiertoe aanleiding geven. Dit heeft zijn weerslag gevonden in de maximale emissiewaarden van het nieuwe besluit.
Maximale emissiewaarden
De maximale emissiewaarden in het nieuwe besluit zijn gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). Het merendeel van de maximale emissiewaarden voor ammoniak zoals deze waren opgenomen in het oude bBesluit is aangescherpt, omdat er in de loop der jaren nieuwe technieken zijn ontwikkeld waardoor de emissie vanwege het huisvesten van vee kan worden verminderd. Het gaat om technieken die algemeen beschikbaar en toepasbaar zijn. Bovendien gelden er nu maximale emissiewaarden voor diercategorieën waar voorheen geen emissiewaarden voor golden. Het gaat om de diercategorieën vleeskalveren, opfokhennen (niet batterijhuisvesting), (groot)ouderdieren van vleeskuikens in opfok en vleeskalkoenen.
Normen voor fijn stofemissie
Er zijn ook normen opgenomen ter regulering van de uitstoot van fijn stof. Deze gelden alleen voor de diercategorieën kippen, kalkoenen en eenden. De aanleiding voor het opnemen van deze maximale emissiewaarden is dat de pluimveehouderij de meeste fijn stof uitstoot in gebieden met veel intensieve veehouderijen. Echter, de maximale emissiewaarden voor fijn stof gelden niet alleen voor gebieden met veel intensieve veehouderijen, maar ook daarbuiten. Dit houdt verband met de positieve gezondheidseffecten die uitgaan van het reduceren van fijn stof in de lucht.
Overgangsrecht/uitgestelde werking
De verscherpte normen gelden voor alle stallen die na 1 juli 2015 worden gebouwd. Hierop zijn twee uitzonderingen gemaakt. De nieuwe normen gelden niet voor stallen waarvoor reeds een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen onherroepelijk is, mits de stal vervolgens uiterlijk op 1 oktober 2016 is opgericht. Ook gelden zij niet voor stallen waar op 1 juli 2015 nog geen sprake was van een onherroepelijke vergunning, maar waarvoor wel vóór die datum een aanvraag was ingediend. Dergelijke stallen moeten evenwel binnen vijftien maanden ná het onherroepelijk worden van de bouwvergunning worden opgericht, anders gelden de nieuwe, strengere normen.
Uit het overgangsrecht volgt voorts dat de bedrijven waarvoor de verscherpte normen nog niet gelden per 1 augustus 2015, wel per 1 januari 2020 hieraan moeten voldoen. Laatstgenoemde datum is derhalve van belang voor alle bedrijven die onder het bBesluit vallen. Tot dat moment gelden de normen zoals deze vóór het nieuwe bBesluit golden.
Tot slot
Het verdient ten slotte vermelding dat er ook strengere normen dan de normen uit het nieuwe besluit kunnen worden opgelegd. Het bevoegd gezag kan bij IPPC-bedrijven in de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu namelijk strengere emissie-eisen stellen dan de maximale emissiewaarden van het besluit als de ligging van het bedrijf en de plaatselijke milieuomstandigheden daartoe aanleiding geven.
Het nieuwe besluit huisvesting is, gelet op het voorgaande, een ingrijpende wijziging waar zorgvuldig mee moet worden omgesprongen bij het aanpassen en/of vergroten van een veehouderij.
Bron: omgevingsweb.nl